Het is alweer een hele tijd zo dat ‘auto’s met werk’ of serieuze restauratieklussen maar heel beperkt geliefd zijn. Dat komt natuurlijk omdat het restaureren van een klassieker hier in West Europa bijkans onbetaalbaar is geworden. En de generatie van klassiekerliefhebbers die zo’n klus gewoon in eigen beheer uitvoeren? Die is aardig uitgedund.
Het ooit zo populaire laten restaureren in voormalige oostbloklanden is ook minder actueel geworden
De prijzen daar zijn aardig met de west Europese markt meegegroeid, maar vervelender is dat veel van die ex-communisten het neo liberale denken omarmd hebben: Ze kunnen het wel, maar als je ze de kans geeft, dan willen ze het nog wel eens op de makkelijke manier doen.
Een kennis liet zijn Peugeot 404 Coupé in Slowakije doen. Het werk was voor zo’n ranke schoonheid wat lomp gedaan. Maar het meest sneue was dat de koets met de achterkant van een stofzuiger tijdens een middelzware zandstorm leek gespoten. En dan wordt de communicatie moeilijk. Werk die kant op uitbesteden gaat overigens wel goed als er constant of regelmatig gecontroleerd wordt, desnoods door een ingehuurde partij. Want ze kunnen het wel.
De USA aanpak
De restauratiewaarschuwing geldt trouwens nog veel meer voor Amerikaanse restauraties dan voor ex-oostblok werkzaamheden. Net als veel ex-oostblokkers het vak beheersen zijn er in the States ook vaklui. Maar Amerikanen gaan vrij makkelijk voor de insteek dat het boetseren met polyesterplamuur de ideale manier is om een restauratie te doen. Vervolgens gaat er een dubbelvette laag lak over. Klaar. Een kennis kocht zo een gerestaureerde Jaguar D type. Om het geld hoefde hij het niet te laten. Maar hij was toch minder blij toen bleek dat zijn Amerikaanse aanschaf letterrijk in model was gekleid met ‘bondo’, met plamuur. De auto is nu weer ZGAN. Maar in een vitrinekast ligt een stuk British Racing Green gespoten plamuur van bijna drie centimeter dik.
Restaureren doe je uit liefde
Want op een feitelijk vrij beperkt aantal toppers na is een echte restauratie altijd onverantwoord duur. Het is geen investering als je het bekijkt op basis van kosten en baten. Een bevriende klassiekerspecialist zei het eens zo: “Jouw restauratie is mijn winst”.
Maar in het overspannen prijzengeld dat momenteel nog steeds in klassiekerland heerst kan een restauratie uiteindelijk toch financieel verdedigbaar zijn. Zo troffen we bij Joop Stolze een Alvis waar een heleboel werk aan zit. Maar de Brit is wel helemaal echt en eerlijk. Bovendien is Alvis een subtopper binnen zowel de liefhebbers, als de investeerderswereld. We gaan ervanuit dat deze auto dus herboren wordt en dat we hem, als hij in Nederland blijft, waarschijnlijk wel een keer op Het Loo zullen treffen.
Gewoon zelf aan de slag
Nu kunnen we natuurlijk niet allemaal de knip trekken als we eens tegen een leuke D type, Alvis of Lambo met werk aanlopen. Maar er zijn hel veel leuke klassiekers met werk die nu al jarenlang domweg voordelig in de aanschaf zijn. Bovendien is het aanbod aan gereedschap dat tot voor tien jaar geleden alleen nog maar betaalbaar was voor professionals nu ook binnen het bereik van ons, liefhebbers gekomen. Kijk maar eens bij de adverteerders in Auto Motor Klassiek.
Wij klassiekerliefhebbers hebben niet, al lang niet meer, allemaal technische genen, een technische achtergrond en vaardigheden. Maar met goed gereedschap, wat oefening en geduld en met Youtube als onze grote gids zijn we tegenwoordig zelf in staat om onze eigen restauratieklussen aan te pakken. Dat is een verrijking van onze hobby. En een manier om weer heel andere mensen te leren kennen.
Meer over praktijk en techniek via deze link.
Laat het gerust weten als je je eigen klassieker restaureert of gerestaureerd hebt.