De eerste Opel Commodore kwam in 1967 op de markt en was op aandringen van moederbedrijf GM heel Amerikaans gestileerd. De auto was voor een Opel bijna sensueel gewelfd.
De zes cilinder Rekords
De Opel Rekords waren al leverbaar met zescilinders in het vooronder, maar vanaf 1967 kregen ze dus hun eigen naam: Opel Commodore. En daarmee verloor Opel zijn Betuwse beschimping van ‘Elke l*l zijn eigen Opul’. Omdat de tijd er rijp voor was.
Zoek de verschillen
Alleen de kenners zagen – en zien – het verschil, want de Rekords en Commodores hadden nog altijd dezelfde carrosserieën. De zescilinder lijnmotor onder de kap van de Commodore kon in drie varianten worden geleverd: met 2.239 cc (95 pk); 2.490 cc (120/130 pk) en 2.784 cc (150 pk). Toch waren er wel meer verschillen tussen de Rekords en de Commodores dan alleen de motorisering. Want naast de andere motor was ook Opels optielijst volledig aangevinkt.
We gaan terug naar het eind van de jaren zestig
Alles veranderde. Alles kon. Alles mocht. Seks was nog veilig. Iedereen had lange haren en rookte wiet. En dertig pils op een avond omtikken was nog geen comazuipen, maar gewoon gezellig. In Vietnam waren de zaken nog lang niet op orde, maar Vietnam was toen ver weg. Er kwamen wankelmotors. Het was die tijdgeest die de mensen van Opel ertoe bracht de al bestaande Rekord zescilinderlijn om te dopen tot Commodores. Met die nieuwe naam kwam er ook een nieuw elan. Want het was Opels serieuze bedoeling met de Commodores, met de Opel Commodore GS, en wat later de GS/E, de mensen van BMW en Mercedes eens fijn slapeloze nachten te bezorgen.
Missie geslaagd
Dat deed Opel dus met de zescilinder 2,5 liter GS met zijn dubbele register valstromcarburateurs. Maar om de wereld duidelijk te maken wat voor topper die GS was moesten de looks van de nog steeds standaard Rekord koets ook serieus gepimpt worden. De GS kreeg sportieve 14 inch velgen met een Rostyle-achtige, in plaats van de 13 inch Rekord wielen, en een hele resem aan sierstrips inclusief de kenmerkende aluminiumstrip tussen de achterlichten, doorgaans een stel optionele verstralers en zijn kenmerkende vinyltop. Binnenshuis ging het er ook riant aan toe. Meer klokken dan menig Opelrijder zich kon voorstellen, een pook, een luxe interieur met fraaie houten afwerkingsdetails. Inclusief een sportstuur met houten rand. Met opgewaardeerde remmen en stabilisatoren was de GS zo een heel serieus beest waarmee je het de op de onbegrensde Autobahn de bestuurder van een Mercedes 280SE of BMW 2500 erg moeilijk kon maken.
Scherp geprijsd
Bovendien was zo’n Opel bijna een derde goedkoper dan de Benz. De GS/E die vanaf 1970 te koop was had Bosch-D-Jetronic inspuiting en een plus van nog eens twintig pk. Van 0-100 kon die Opel zelfs de strijd aan met een Porsche 911T. En hun bochtengedrag was vergelijkbaar spannend, maar bij de Opel veel goedmoediger.
Ach, wat maakt het uit?
En dat zo’n GS op volle draf nog wel eens een chroomdeel wilde verliezen en dat hij op topsnelheid niet erg koersvast meer was? Dat het tegen de 190 km/u op de teller wel erg lawaaiig werd in het interieur? Ach, dat was indertijd gewoon normaal. Ook bij zijn veel prijziger collega concurrenten. Net als het verbruik van 1 op 5 bij gevechtsinzet. Dit soort toppers van toen maakt heel duidelijk hoever het met de huidige automobiele ontwikkeling is gekomen.