In dit zesde deel van “De herinneringen van” schakelt Rolf Wassens over naar grotere motoren. Met een Suzuki T 500 als eerste zwaardere motor begint een nieuwe fase, gevolgd door diverse BMW’s en avonturen op zijspanmotoren.
Suzuki
En dan krijg je wat meer geld in handen, dus dat moest worden uitgegeven aan een grotere en snellere motor. Dat werd de Suzuki T 500. Geweldig ding, beresterk, heel betrouwbaar, maar ik was hem heel snel zat. Dat kwam omdat ik in een zware regenbui bij Veenoord ineens niet kon remmen, terwijl een eind verder een vrachtwagen stilstond. Er zat niets anders op dan een weiland in te rijden. De remmen deden in de regen helemaal niets. Het einde van de motor was dat ik met nicht Marian achterop op de IJsseldijk bij Zalk haar bijna verloor. Ze had me goed vast, maar ze klapte los van de buddyseat op mijn nek ongeveer. Even later ging ik weer door een kuiltje in de weg en moest ik aan de kant gaan liggen van de rugpijn in de nieren. Weg met dat ding. Ik had ook andere remmen en andere vering kunnen aanschaffen, maar dat was toch wel veel geld.
BMW
Ome Henk uit Holten reed BMW, een R 50/5, die liep mooi stil, maar was langzaam. Ik mocht die lenen en neef Wim reed op mijn MZ die ik toen nog had, die sneller optrok en sneller door een korte bocht ging. Later kocht ome Henk een 100 RS, die was veel sneller. Die moest ik ook uitproberen en daar reed ik 200 mee op de autosnelweg tussen Holten en Deventer. Dan komen auto’s wel heel snel dichterbij als je dat niet gewend bent.
Op aanraden van ome Henk kocht ik zelf ook een BMW, in Vroomshoop, aan het Overijssels kanaal. Omdat ik ook ’s winters reed, werd het een zijspan: BMW R 50 met een Hollandia-bak uit 1964. Geweldig ding, veel plezier mee gehad. Je kon het zijspan er makkelijk afhalen, dan moest er een andere gearing in, de kilometerteller werd aangepast, en de swingarm-voorvork moest een gat verstoken om de balhoofdhoek aan te passen. Dat was zo klaar en je reed solo of met span, wat je wilde. Ik reed met het zijspan in de sneeuw lachend auto’s voorbij. In de bochten kon je dat ding met het gas sturen. Een keer mislukte dat, omdat ik bij Alteveer tussen de versnellingen in een vrijloop terechtkwam; toen kon ik niet meer sturen en ging ik de sloot in. Met hulp van vriendelijke omstanders was ik er zo weer uit. Ik was daardoor te laat op mijn werk, maar ze vonden dit soort spannende verhalen wel weer leuk.
(De tekst gaat verder onder de foto.)
Een kleurrijk zijspanleven
Ik reed bij Tolbert de bushalte voorbij waar mijn monteur Derk stond te wachten; hij werkte bij Nauta in Groningen. Dan belde hij mij thuis op; ik moest niet zo hard rijden, want hij wilde geen goede klant kwijt. Stiekem vond hij het leuk, dat soort klanten. Hij had ze liever dan mooiweerrijders die altijd wat te zeuren hadden. Bij Nauta op de zaak kwam zo’n zeurder; ik wachtte daar even op onderhoud. Chris heette die, ik had ’m al vaker gezien. Nu had hij commentaar dat een luchtfilter er nog niet was. Nauta, die heel nuchter was, zei iets over “dan rij je toch zonder luchtfilter”. Chris begon te schelden: “je bent een klootzak”. Tot mijn verrassing gaf Nauta hem gelijk. “Je hebt helemaal gelijk, ik zou hier nooit weer komen als ik u was.” “Ik kom hier nooit weer, klootzak!” was de voorspelbare reactie. “Prima”, zei Nauta, “ik hou graag de deur voor u open, meneer.” En dat deed hij. En toen tegen mij: “Ja, dat soort mensen luistert toch niet, die moet je gelijk geven en zorgen dat je ze kwijt bent.” Dat vond ik wel sterk van Nauta.
Zijspanrijden was wel wennen in het begin, ook omdat de verkoper in Vroomshoop mij – ik neem aan niet met opzet – precies verkeerde instructies gaf. Daar kwam ik pas achter toen ik op een parkeerplaats ging uitproberen wat er nou gebeurde. Gas geven – het spul trok naar rechts. Gas dicht – vrij abrupt naar links. Voor die tijd had ik al een paar keer bijna een auto geschampt. Ze hadden mij al wel het verhaal verteld van een andere klant die een zijspan kocht en meteen vanuit de zaak rechtuit het Overijssels kanaal in was gereden. Het is wel apart werk, dat zijspan rijden, maar ik kon er op den duur mee lezen en schrijven. Rondjes draaien met een gillende jongedame en de bak die ik van de grond liet komen, vond ik ook erg leuk. Natuurlijk had je dan van tevoren gezegd dat je dat niet zou doen.
(De tekst gaat verder onder de foto.)
Nieuwe uitdagingen
In 1977 kreeg ik een hele leuke baan in Schiedam, en daar had ik last van het zijspan; ik kwam in de file en ik had er bij mijn huisje geen ruimte voor. Toen kocht ik bij BMW-specialist Donkelaar een R 69. Dat was een superfijne motor. Snel genoeg, zeer comfortabel, liep geweldig mooi. Altijd nog spijtig dat ik die total loss heb gereden in twee auto’s, eentje links en eentje rechts. Eentje had me in mijn zwarte leren kleding en zwarte helm, zwarte motor in de regen in donker Heino niet gezien. Ik had voorrang, maar dat helpt dan niet. Ik reed tegen de middenstreep aan voor de linkerkoplamp van de auto achter mij. Moet je maar eens opletten, dan valt de koplamp van de motor weg tegen de auto erachter. Wel leuk was dat beide auto’s veel schade hadden, zo sterk was die motor. De boxer heeft mijn benen beschermd; de linker cilinder zat in de ene, de rechter cilinder in de andere auto. Ik maakte een koprol over alles heen, en dankzij mijn dikke leren pak had ik zelf geen schade.
(De tekst gaat verder onder de foto.)
Terug naar de BMW
De volgende zou weer een BMW worden, ook vanwege de bescherming door het motorblok, maar hij moest nu opvallen: een R60/6 met een witte Gläser-kuip. De kuip was van de marechaussee geweest en was origineel oranje, dat mocht ik niet zo laten. Ook de witte kuip viel op; dat was in principe veiliger. De 60/6 was sneller en dankzij de kuip in slecht weer aanzienlijk comfortabeler. De motor liep minder mooi, ook omdat de cilinders van aluminium waren in plaats van gietijzer. De 60/6 hadden vaak last van pingelen door een nogal hoge compressie. Ik heb daar veel mee gereden; toen ik ’m kocht bij Nauta in Groningen had hij 50.000 km gelopen, en toen ik hem veel later weer verkocht stond er 145.000 op de teller. Bij 100.000 km had hij bij Beck’s motoren een revisie gehad.
Ik noemde Derk al, een erg goede monteur die de carburateurs heel goed op gehoor kon afstellen. Mijn R 50 had hij ook een paar keer afgesteld, je kon de slagen tellen. Bij de 60/6 lukte dat niet helemaal, maar je kon meteen horen dat de motor beter ging lopen. Later is Derk voor zichzelf begonnen, dat was lastiger omdat je dan met allerlei ondernemerszaken te maken krijgt. Ik heb de motor toen Nauta stopte bij Brandsma in Dokkum in onderhoud gehad, ook een heel goed adres. Bij zo’n boxer BMW is goed onderhoud wel belangrijk; dan zijn ze haast niet stuk te krijgen. Helaas zijn Brandsma met zijn chef-monteur tijdens een proefrit verongelukt. De monteur was op slag dood; Brandsma zelf is nooit meer de oude geworden. Er stond na een bocht een trekker dwars op de weg die de beide motorrijders niet konden ontwijken.
Lees verder in deel 7 over Rolf’s volgende stappen en nieuwe motoravonturen.
Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5 vind je hier.
Mag veronderstellen een “blinde bocht”, anders reden ze wel erg veel te hard….
Tja, Derk Haan, heb nog een paar jaar met de beste BMW monteur van het Noordelijk halfrond ( dat vond hij zelf) samen gewerkt. Veel van geleerd!
Weer zo’n prachtig verhaal Dolf! En ja, iedere motorrijder spartelt wel eens. Diegene die het asfalt nog niet ‘at point blank’ gezien heeft zal waarschijnlijk nog niet al te hard zijn/haar moeite gedaan hebben om de grenzen te verkennen, althans… Mijn enige keer dusver was in een Belgisch bos net over de grens van ons landelijk heuvelland. Het was de maandag na een storm die Nederland op de zondag ervoor had bezocht en ook in België flink wat takken van de bomen getrokken had. Daardoor raakte ik even in de berm. Geen probleem. Behalve als de berm daar meters naar beneden liep en een sjorband die iemand daar in de berm gedumpt had opgeworden werd door mijn motor, zich vervolgens om de boksteun slingerde en de fiets onderuit haalde. Met zo’n 30 of 40 kilometers per uur ging ik onderuit. Terwijl de linker cilinder in de bosgrond verdween, rolde ik vrolijk over het asfalt. Een kraspartijtje staat nu nog steeds op het achterpand van mijn leren motorjas vereeuwigd. Terwijl ik op mijn rug gelegen contoleerde of de ledenmaten nog alle vier coreft functioneerden hoorde ik dat de motor nog steeds liep. Die heb ik subiet gestopt vanwege zijn gebrek aan oliedruk. Met veel moeite en Inspanningswoede vanuit de drang om het ding weer op het asfalt te krijgen, heb ik de motor uiteindelijk weer op het asfalt weten te krijgen met een smakelijke en pijnlijke blauwe plek boven mijn knie als resultaat omdat ik daarmee de boxer op het asfalt terug gewurgd heb.
De schade aan de fiets bleek, eenmaal volgas thuis gekomen, ruiterlijk toegegeven nog mee te vallen en behoefde slechts een uurtje ‘TLC’. De grootste schade was de deuk in mijn zelfvertrouwen