Wist u dat – inmiddels ter ziele zijnde – Franse automobielbouwers als Delage en La Licorne koetswerken van de Citroën Traction Avant op hun eigen chassis bouwden? Tussen de twee wereldoorlogen kende Frankrijk drie grote automobielproducenten en tientallen kleinere, die dankzij de recessie van de jaren dertig het loodje legden.
Ieder faillissement leverde angst op dat een buitenlandse fabrikant zich zou kunnen vestigen in Frankrijk. Daarom had de Franse overheid in 1936 een plan ontwikkeld waarbij de kleinere fabrikanten meer kans kregen om te overleven. Er moest een goede onderlinge samenwerking komen. De drie groten waren bereid de kleintjes te helpen. Met onderdelen. Het merk La Licorne stond hoog aangeschreven maar had in 1937 geen middelen om een nieuwe auto te bouwen en aldus werd met Citroën een overeenkomst gesloten waarbij zij koetswerken van de 11 Légère of Normale van Citroën konden kopen, dat dan een beetje te ‘verbouwen’ en als La Licorne Rivoli 419 en Normandie voor een lagere prijs dan Citroën vroeg voor een 11 Légère cq. Normale op de markt te brengen. ‘Nieuwe’ modellen dus… Vanaf 1938 bouwden ze de auto’s zelfs met motoren en versnellingsbakken van Citroën. In 1937 deed Delage, eigendom van Delehaye datzelfde en zette de auto als DI 12 in de showrooms. Het was een slecht idee, dat maar één jaar duurde…
Bij de foto: La Licorne Rivoli 419, een carrosserie van de Citroën 11 Légère of Normale op het chassis van La Licorne geschroefd. Ook Delage maakt gebruik van het Citroën aanbod en creëerde zodoende de DI 12. De samenwerking was een, door de Franse regering bedacht, slecht idee en duurde maar één jaar…