Het jaar 2022 nadert het einde. Ook dit jaar vierde menig automodel weer een bijzonder jubileum. Een aantal van deze jubilarissen lichtten wij dit jaar zoals gebruikelijk uit. Ook nu het einde van 2022 in zicht is laten wij een historische auto niet onbenoemd. Of auto: we spreken liever van een reeks. Want de ADO 16 reeks van BMC bestaat zestig jaar. Daar valt zoveel over te vertellen, dat wij in drie delen aandacht besteden aan deze klassieker van Britse herkomst. Vandaag deel één: de ontwikkeling van een succesnummer.
Onder leiding van Alec Issigonis startten de BMC ingenieurs tijdens de jaren vijftig met de ontwikkeling van project XC9002. Deze middelgrote familieauto zou boven de toekomstige Mini in het BMC programma komen.Vanwege de gevolgen van de Suez-crisis (brandstofschaarste) had BMC alle belang bij een goedkope en economisch te rijden auto. BMC Chairman Leonard Lord drong bij Alec issigonis aan op een rappe ontwikkeling van de Mini modellen. Ondertussen stapte BMC niet af van het streven om een vierdeurs familieauto te ontwikkelen. Dat leidde tot een prototype dat veel gelijkenissen toonde met de zo goed als gereed zijnde Morris Mini Minor en de Austin Seven, die in 1959 aan de wereld werden getoond. Het vierdeurs prototype toonde volgens Issigonis echter teveel gelijkenissen met de toekomstige Mini.
Codenaam ADO 16 wordt geboren
En dat was het sein om het project met codenaam XC9002 te hernoemen. Het project kreeg de naam ADO16. Voor de tekening van het koetswerk werd Pininfarina verantwoordelijk. De ontwikkeling van de technische kant van het verhaal werd overgedragen naar Charles Griffin. Issigonis kon zich daardoor richten op de voltooiing van zijn geesteskind, de Mini. BMC had prima ervaringen met meester ontwerphuis Pininfarina. De Italianen mochten hun visie op het boven de Mini te plaatsen model ontvouwen en deden dat met verve.
Iedere centimeter benut
Zij ontwierpen een elegant vierdeurs koetswerk zonder klassieke kofferbak. De bagageklep liep schuin af, zodat en vond zijn weg tussen de twee pijlvormige achterlichten, ook een typisch Pininfarina kenmerk. De auto werd zodanig getekend dat de inzittenden van een maximaal ruimteaanbod profiteerden. De neus was kort, de kofferruimte was bruikbaar, en de wielen van de voorwiel aangedreven nieuweling stonden op de hoeken. Zo ontstond een aantrekkelijk getekende kleine middenklasser waarbij iedere centimeter uitstekend werd benut.
Vergrote A-series motor
Ook in technisch opzicht was er nieuws onder de zon. De voorwielaandrijving kende men al van de Mini. En de 1098 cc BMC A-series motor was een doorontwikkeling van de 946 cc motor uit de Morris Minor. Aanvankelijk leefde het plan om een V4 motor te ontwikkelen voor (onder meer) het nieuwe model. Nadat de 1098 cc motor goedkeuring kreeg liet BMC dat plan varen. De aangepaste A-series motor werd dwars geplaatst Hij deelde het carter met de versnellingsbak. Opmerkelijk en ruimtebesparend was de zijplaatsing van de radiateur. De toepassing van onafhankelijke wielophanging was ook nog geen gemeengoed, maar de ontwerpers pasten het wel op project ADO 16 toe. Ook monteerde men 8″ Lockheed schijfremmen vóór. De achterwielen kregen trommels. Om de effecten van voorwielaandrijving en stuurbewegingen zoveel mogelijk te neutraliseren monteerde men homokineten van Rzeppa.
Hydrolastic
Het Hydrolastic veersysteem was volledig nieuw. Het debuteerde op de nieuwe compacte middenklasser van BMC. In eerste instantie bedachten Alex Moulton en zijn team een meer complexe variant. Het definitief gekozen systeem werkte eenvoudig. Simpel gesteld: Per wagenzijde monteerde BMC verdringers met twee vloeistofkamers en een rubberen veer op het voor-en achterwiel. Deze werden door een leiding gekoppeld. Een in verend wiel aan de voorkant zorgde daardoor voor een uitverend wiel achter. Het vering- en demping systeem werd ‘geregeld’ door de verplaatsing van een niet samendrukbare vloeistof door de verbindingsleiding. Die vloeistofverplaatsing zorgde voor het in- en uitveren van de wielen. Het systeem zorgde voor een levendig en soepel weggedrag en debuteerde op de Morris 1100, die ermee werd geïntroduceerd. Later vond het systeem navolging in andere ADO 16 modellen en meerdere auto’s uit de BMC (en later British Leyland-) stal. Denk daarbij aan de Mini, de Maxi, de ADO 17 serie (1800/2200 en Wolseley 18/85 en Wolseley Six) en de 3-Litre.
Startschot
Project ADO 16 was klaar voor de start, en op 15 augustus 1962 was het zover: de Morris 1100 maakte zijn debuut en werd leverbaar als twee- en vierdeurs variant. Het was het startschot van een groot succes, dat gepaard ging met een grote mate van badge engineering. Maar tegelijkertijd werd het succes niet zonder slag of stoot bereikt. In deel 2 leest u daar meer over, net als over de nationale en internationale ontwikkeling van het totale ADO 16 leveringsgamma.
s
Leuk artikel. Ik ben opgegroeid met Gliders. Mijn opa reed ze in mijn jeugd jaren aaneen als company car. Mijn vader werkte in een BMC garage in Rotterdam, dus dat was niet zo gek. Zo liep ik in ’77 tegen mijn eerste Glider 1300 aan die ik 20 jaar heb gehad en toen gesloopt is. Sinds een paar jaar heb ik er weer een, een 3d 1100, helaas te rot in de vloer om op te knappen. Sinds kort eentje erbij gekocht die ik nu rijdend aan het maken ben. Ik hoop dus mijn bijdrage te leveren aan het in stand houden van de nog rijdende vloot van deze fantastische auto’s.
In 1982 heb ik de ADO 16 club opgericht, want ze moesten zoveel mogelijk behouden worden. In 1968 kocht ik mijn eerste nieuwe auto een Austin glider 1300. Ik was vertegenwoordiger bij Adidas en Tretorn Nederland en heb heel wat kilometers met mijn Glider gereden. Wat een super auto was dat. Daarna een Austin Maxi gekocht. De Ado 16 is nog steeds een zeer betaalbare super Klassieker.
In 1964 kocht mijn vader een nieuwe Morris 1100. En ook nog net in 1964 haalde ik mn rijbewijs in een Austin Glider. Enkele jaren later kocht mijn vader nog een 1100 (Dove grey) en weer een paar jaar later een Allegro (Grrr)
Goede herinneringen!
Jeugdsentiment. Mijn ouders hadden een Morris1100. En later nog 1. Ik kocht zelf op 16 jarige leeftijd een 1300 GT – mijn vaders droomauto uit die tijd. Helaas te slecht ( roest) om op de weg te houden.
Inderdaad een mooi oud geworden ontwerp.
Misschien ooit nog eens eentje bezitten.
Mijn vader kocht een tweedehands donkergroene Wolseley 1300 die later toen hij een P5B kocht, mijn moeder’s auto werd. Totaal zo’n 8 jaar. Wij vonden de vering vooral heel fijn als we zelf kwetsuren hadden en daardoor minder last van bobbels in de weg hadden. De stoelen waren ook heel luxe. Mijn vader had er een flinke frontale botsing en Doorn in Leende knapte hem op, behalve de grille die mijn vader met veel geduld weer helemaal terug in vorm kreeg zonder dat het chrome eraf sprong, wat een kwaliteit!
Wordt lid van de AMRWR ofwel Austin Morris Riley Wolseley register. In ons clubblad The Badge worden regelmatig ADO16 modellen aangeboden. Verder hebben we een heel actief forum, waar ieder goed geholpen wordt met technische vragen. Natuurlijk worden ook veel leuke activiteiten georganiseerd…
De auto waarmee ik mijn rijbewijs heb gehaald in 1965 in Hilversum. Ergens in de buurt van de Snelliuslaan. Het is mij altijd bijgebleven hoeveel ruimte er in was. Ik paste toen ook in een Dauphine, maar door de jaren heen een ietwat uitgegroeid naar een “Large Petite”
Op de British Car meet in de Van dusen gardens dit jaar, hier in YVR, was het verbazingwekkend
hoeveel van die autos er nog zijn . ook vrij dure versies met leer en veel hout, wat echt hout blijkt te zijn. Een ontwerp wat mooi oud geworden is.