Laadbak vol clichés
Iedereen kan de archetypische Volvo zo uittekenen. Dat is ook niet zo moeilijk, want een potlood en een geodriehoek volstaan. Zo lepel je moeiteloos nog een heleboel andere clichés op rondom de 200-serie, die in augustus 2024 zijn 50e levensjaar bereikte. Daar gaan we het eens fijn over hebben, over misschien wel de meest iconische modelserie die het merk uit Göteborg ooit voortbracht.
Tekst & fotografie: Aart van der Haagen
De Volvo 200-serie ziet Abraham. Cynische lui zullen ondiplomatiek zeggen: “Nu pas?” De spil van het programma destijds oogde namelijk bij zijn aantreden in de zomer van 1974 al een tikkeltje bedaagd, ook al had ontwerper Jan Wilsgaard alle registers opengetrokken om te voorkomen dat de modelwissel in de publieke opinie als een facelift werd opgevat. Die kwalificatie zou ook niet helemaal recht doen aan alle inspanningen om de grote middenklasser die binnen merkgelederen voor de volumes zorgde toekomstbestendig te maken. Trouwens, het feit dat de levenscyclus uiteindelijk opliep tot negentien jaar, zegt genoeg over de houdbaarheid. De formule raakte simpelweg niet uitgewerkt, zelfs niet toen de 740 en 760 in de eerste helft van de jaren tachtig als beoogde opvolgers verschenen. Waar de maatschappij in een af en toe nauwelijks behapbaar tempo veranderde, daar bleven de Volvo 242, 244, 245, 262, 264, 265 en de latere 240 vooral heel erg zichzelf. Daar kon je op bouwen!
Vrijbuiter
Het pacifistische Zweden had zo zijn eigen tank… en die kwam uit Göteborg. De associatie met het gepantserde legervoertuig is slechts één van de vele clichés die om Volvo’s 200-reeks heen hangen, refererend aan enerzijds zijn onverwoestbare constructie en anderzijds aan de veiligheid waarmee hij zijn reisgezelschap omringt. Anderen spreken liefkozend over ‘baksteen’, verwijzend naar de vierkante koets die tegenwoordig meer dan ooit tegen het treurniswekkend uniforme straatbeeld afsteekt. Met zo’n sedan of estate maak je een statement en niet op een krampachtige of protserige manier. Noem het de stijl van de vrijbuiter, die zich wel aan de grijze massa wil onttrekken, maar tegelijkertijd zijn verantwoordelijkheid neemt. Ten aanzien van zichzelf partner, kinderen en hond. De labrador natuurlijk, om er maar weer eens een cliché bij te halen. Zo was het vroeger en zo lijkt het altijd te blijven. Mensen hebben in deze hectische wereld waarin de ontwikkelingen elkaar (te) snel opvolgen behoefte aan stabiliteit. Aan bakens om zich aan vast te klampen, zoals deze Volvo’s.
Gevoelig puntje
De duurzaamheid van 200-achtigen is spreekwoordelijk en ze bevolken onze aardkloot 31 jaar na het verscheiden van de reeks nog altijd in groten getale, met de aantekening dat de latere bouwjaren duidelijk domineren in de populatie. Dat gaat, althans in Nederland, dwars tegen de trend van belastingontwijking in. Verstokte Volvisten malen klaarblijkelijk niet om verplichte fiscale afdracht en prefereren een 240 (zoals hij sinds september 1982 heet) van het meest uitgerijpte type, met de beste roestpreventie. Daarmee komt meteen een gevoelig puntje bovendrijven, namelijk de vatbaarheid van met name de versies uit de jaren zeventig voor het scheikundige proces dat autobeplating zo gruwelijk kan aantasten. Hierin vinden we een rechtstreekse verklaring voor het feit dat vroege 242’s, 244’s, 245’s en hun derivaten met zes cilinders binnen Volvo-gelederen tot de ondervertegenwoordigde rassen behoren. Die moeten we dus koesteren, net als de latere 240’s.
Het volledige artikel met tal van foto’s vinden jullie in het decembernummer, dat ligt nu in de winkel.
Een icoon in al zijn eenvoud en nog een herkenbare echte Volvo.
Leuk dat de achterdeuren eigenlijk niet passen maar dat de boel er omheen passend is gemaakt (Dat was bij de BX Break ook).
Opvallend bij de Volvo’s uit die serie was de grote achterhang over de achterwielen (of, zo u wilt: de korte wielbasis.) Een typische achterwielaandrijving opstelling. Met een koppel flinke labradors aan boord zou je het moeten kunnen voelen in het stuur als ze achterin rondrennen 😉
Wij hebben sinds begin dit jaar een 240 Polar estate van 1992, met alle toeters en bellen (hoewel nog niet alle bellen werken 🙂 ). Een fijne en degelijke auto met een stoere uitstraling.
Dat van die roest klopt wel. Ik kocht in 1999 een ontzettend mooie, blinkende 245 Estate 2.4d van een duitse hoogleraar. De auto was zo mooi dat ik niet eens onder de auto heb gekeken bij de aankoop. Dat was niet zo slim want de bodem was behoorlijk rot. Netjes laten lassen en nog best plezier gehad van de 245. Maar die zescilinder diesel was helaas niet vooruit te jagen (met de zon in de rug 135-140) en liep daardoor gemiddeld 1 op 11 (want altijd plankgas).
Diezelfde diesel stond ook in de VW LT….
En daar was ie voor geschikt (soort van)