Het oude motorrijden is terug
Een motorrijder die de stofplokken in zijn eeuwige studentenflat namen had gegeven. Een motorrijder die zijn motor in zijn kamer duwde, hem daar startte en in slaap viel. Tot ongenoegen van zijn huisgenoten. Ook op nullast maakte de Norton met zijn Dunstall Decibel ‘Red Cap’ dempers een hoop lawaai. Toen de deur werd ingetrapt redden de boze medebewoners het leven van de snurkende motorrijder die al aardig op weg was naar een koolmonoxide vergiftiging. De onderdelenhandelaar die voor zijn favoriete merkclub ook de penningmeester was en het geld van de club voor zijn eigen handel gebruikte. Daar kreeg hij een twee keer per jaar een pak slaag voor. Maar hij bleef in functie. Want niemand leverde zo goedkoop onderdelen als dat XXXX dat deed.
Een rit naar Frankrijk die helemaal in een spijkerbroek, een T-shirt en een wapperend spijkerjack werd gereden. Sjoerd die als een soort Joe Bar piloot 1.0 altijd volgas reed zodat ‘hij er al voorbij was voordat er iets kon gebeuren’. Sebastiaan die vol achterop een Simca 1100 knalde, over het dak vloog, voor de auto op het asfalt landde… En overreden werd door de zelfde Simca. Bert die zijn verkering alleen aanhield omdat hij met ‘Matje’ als ballast sneller door de bochten kon dan wanneer hij solo piloteerde. Alloys die vanuit hoger sferen een VW Bus voor een kangoeroe aan zag en het beest wilde doodrijden.
Dat zijn zomaar wat herinneringen uit een 40+ jaar durend motorleven.
Prima allemaal. Motorrijden stond toen voor jeugd, beperkte financiën, dorst, zin in niet door plannen gestuurd avontuur en wat schaafwonden en breuken. En zolang je nog niet te dronken was je motor terug te vinden kon je er mee naar huis. Dat er met die, wat nu misschien een ‘lifestyle’ zou heten, wat mensen uit beeld verdwenen? Ach… Dat was collateral damage. Soms tref je nog wat vrienden uit die tijd. En ik moet toch zeggen dat het nog steeds een ander soort motorrijders is dan de in bijna radioactief fluoriserende kevlar gecoate ridders van de weg van tegenwoordig. Voor old skool motorrijders is het een verbijsterende ervaring dat alle bikers tijdens een treffen met moderne motoren de avond voor de toerrit van de volgende dag massaal aan het mineraalwater gaan. “Kom. We gaan naar bed mannen. We moeten morgen fris op pad”. Mensen die een tocht van de week per hectometerpaaltje digitaal plannen en die zelf crashen als hun GPS instort.
So what?
Een motorrijder heeft toch altijd een gewone kaart in zijn laarsschacht of onder zijn buddy? De tijgers van toen, de babyboomers van nu gaan het avontuur niet meer terugbrengen in motorland. Maar de nieuwe generatie motorrijders die in de Randstad is geboren en zich gestaag uit breidt, die snapt het allemaal weer wel. Ze hebben geen zak met gouden handdrukken om uit te putten. Maar ze kopen, verbouwen en genieten van hun aan hun eigen smaak aan gepaste, doorgaans oudere Japanse motoren. Motoren die technisch okay zijn, maar geen feitelijke handelswaarde hebben. Zo zijn de old skool motorrijders ook begonnen.
En kijk eens met hoeveel GSsen, Goldwings en Harleys dat is afgelopen? In 020 en 010 zie je ze dapper door het stedelijk gewoel dansen, de motorrijders 2.0-M/V. Vaak zijn ze zelfs trendy gekleed en indien mannelijk, voorzien van keurig verzorgde woeste baarden. Ze drinken speciaalbieren en zijn zelfs met enige regelmaat vegetarisch. Maar het zijn motorrijders die de vlag aan het overnemen zijn. Het zijn de toekomstige klassiekerliefhebbers. En vroeger? Vroeger was echt niet alles beter. En de klassiekerwereld gaat nooit verloren.
Maar waarom scramblers bijna verplicht een loempia als zitje moeten hebben?
Ik rijd soms mee met m’n 40 jaar oude Guzzi voor een goed doel. Dat is leuk, Guzzi geniet en ik ook. Aan de Distinguised Gentelman’s Ride doe ik principieel niet mee: in je nette pak op de motor! Voor mooie ritten wordt er heel wat af gepland: sowieso is er een vergunning aangevraagd, de rit op de navigatie ingesteld, op elk kruispunt een paar motorrijders die het verkeer stilleggen, een bezemwagen, en nog veel meer. Vroeger ontstonden routes spontaan ter plekke, bijvoorbeeld een rondje IJsselmeer en 10 minuten later gingen we gewoon op pad. Tanken deed je wel onderweg, gereedschap had je altijd bij je en degene die de weg wist reed voorop. Ging altijd goed en was hartstikke leuk. Als er iemand moest tanken of hoge nood had, haalde die de groep in, ging naast de voorste rijder rijden en wees op zn tank. Duidelijk. Ook verdwaalde je regelmatig omdat, maar zo zag je nog heel wat van de omgeving. Nadeel was dat zo’n ritje eindeloos duurde en wel dat je nooit wist hoe laat je thuis kwam. Pech onderweg was ook zo’n ding. Je stopte gewoon van zelf, meestal in de berm en de rest deed dat ook. Je loste het euvel op, want je eigen motor kende je als je broekzak, of de rest hielp met goede raad en meestal na een gezellig uurtje ging de tocht weer verder. Zo verliepen heel wat zonnige weekenden en als we dan eindelijk weer thuis kwamen werd er vaak spontaan een barbeque-tje geregeld bij degene die een tuin had. Altijd gezellig en s’nachts weer naar huis. Jawel, gewoon op de motor.
Dat waren mooie tijden; een krukas in je bankschroef voor de revisie, (lukte niet) met een soldeerbout rokend in een blik tweetakt olie voor het aroma en de gillende 250cc 6 cilinder van Mike Hailwood schallend uit de speaker van je pick-up. Ik vraag me af waar die TT elpee gebleven is.
Mijn beide zoons sleutelen ook veel, als iets stuk is bestellen ze het via internet. Ook leuk. Maar toch anders.
Je motor in de huiskamer repareren was heel normaal. Benzine rook lekker in die tijd en droeg je als een parfum met je mee. Auto’s trok je er makkelijk uit met je motor maar de gemiddelde leasebak is tegenwoordig best wel vlot. Beschermende kleding? Hoezo? Je had toch een beschermengel en niemand reed zo goed als jij, vooral als je wat gedronken had werd je bochtenwerk een stuk beter.
Er zijn nog een paar van ons oldtimers over, die nog regelmatig gepakt en gezakt met de motor onderweg gaan naar verre bestemmingen zonder iets te reserveren of te plannen. Gewoon je zooi op de motor binden en gaan. Slapen in een tentje op een luchtbedje bezorgt ons nu, op onze ouwe dag, soms pijnlijke spieren en we zuipen nu toch ook iets minder bier en Wisky dan vroeger. We zijn er wel nog, maar we zien geen nieuwe generatie meer. Is het echt voorbij als wij binnenkort definitief afstappen?