In 1973 was een op de twintig in het United Kingdom verkochte auto’s een Datsun.
De Britse automobielindustrie was daar mild verontwaardigd over. Ze deden al die Datsunnetjes af als ‘Japanse rommel’.
Ze waren onpersoonlijk, lelijk en zagen er goedkoop uit. Maar het publiek kon er maar niet genoeg van krijgen.
Keith Hopkins, gedurende de vroege jaren 70 managing director van de British Leylands Austin Morris Division, herinnertr zich de drie significante voordelen van de Datsuns uit die tijd:
Ze waren betrouwbaar, beschikbaar en volledig uitgerust. “Het waren auto’s waarin standaard een radio zat, terwijl er bij Austin nog bij betaald moest worden voor een kachel, herinnert hij zich.
Er werden dus massa’s Japannertjes verkocht. Japannertjes als de Datsun Sunny 120Y coupe. Maar oon de andere bodyvarianten als de fastback en de Estate. Ze werden omschreven alskarakterloos, lelijk, verkrampt en plestikkerig goedkoop. En ze waren niet aan te slepen. Veel wegligging hadden ze niet, ondanks de coupelijn waren ze zelfs niet half sportief. Maar ze startten elke ochtend probleemloos en er vielen geen onderdelen van af. Ze lekten ook geen olie en de verlichting deed het.
“De Japanners dachten dat klanten dat belangrijk zouden vinden. En ze hadden gelijk” overpeinst Hopkins. In de vier jaar dat de 120Y werd gemaakt werden er 2.3 miljoen van verkocht. Dat was meer dan alle Allegro’s die in tien jaar werden gemaakt , Morris Marina’s (9 jaar) en Vauxhall Viva HC’s (ook 9 jaar) samen.
Het succes van deze krabbelaar was voor Nissan de reden een fabriek in Engeland, in Sunderland te beginnen.
De Britse auto industrie kwam de klap nooit te boven.
Gemaakt van: 1973-1977
In Yokohama
Motor: vier-in-lijn, 1171/1428 cc
Topsnelheid: Ca. 140 km/u
Productie (alle modellen): 2.360.670 st