Het motormerk van de gebroeders Stevens uit Wolverhampton had vanaf het begin af aan sportieve genen
Al snel nadat Albert John (wiens voorletters aan het begin van het motormerk met de familienaam ‚Stevens’ stonden) met zijn broers George, Harry, Jack en Joe in 1909 AJS oprichtten werd de eerste AJS als wedstrijdmachine ingezet. En al in 1911 pakte het merk punten tijdens de Junior Tourist trophy op het eiland Man. AJS scoorde daar in de 300 klasse waarbij het merk aan de start verscheen met hun eerste eigen zijklepper. En in 1913 pakte AJS coureur W. M. Heaton op Man een tiende plaats. Een jaar later, nadat de toegestane cilinderinhoud op 350 cc was gekomen, ging het nog veel beter. Toen won Cyril Williams op zijn AJS de Junior-TT. Dat was erg opmerkelijk omdat dat dat sterke staaltje nog niet eerder met een eencilinder gelukt was. De succesvolle 350 cc eencilinder zijkleppers werden voor AJS een gezonde basis om op verder te bouwen en vervolgens kopklepmotoren en blokken met bovenliggende nokkenassen te gaan fabriceren. Een andere poot van het bedrijf kwam er in de vorm van de, van af 1912 gemaakte, grote V-twins,die als bijzonder geschikt voor zijspangebruik werden gezien.
Maar ook op sportief gebied bleef AJS vol aan de bak. Dat niet alleen in zijn begindagen, maar ook nog tussen de twee wereldoorlogen en daar na.
De Porcupine (1945)werd mythisch, de Boyracers (van af 1948)werden later legendarisch.
Maar al in de jarentwintig ging de firma, die in 1929 al 117 wereldrecords bij elkaar bevochten had, heel serieus de strijd aan met topmerken zoals Norton, Rudge, Sunbeam en Velocette. Het was de tijd dat Engelse rijders op Engelse motoren luid en nadrukkelijk duidelijk maakten dat Brittiania niet alleen over de wereldzeëen heerste. Tot na de tweede wereldoorlog waren buitenlandse concurrenten zoals Moto Guzzi, Benelli, Gilera, BMW, DKW, Puch en Motosacoche feitelijk niet meer dan luizen in de pels van de Britse motormakers en hun successen.
In de twintiger jaren waren het hoofdzakelijk de AJS ‚Big Ports‘ met hun uitbundig gedimensioneerde uitlaatpijpen die de toon aan gaven. En in een tijd dat de wedstrijd ervaringen nog op korte termijn in de gewone productie werden verwerkt, profiteerde ook het koperspubliek van die successen. Van af 1923 leverde AJS vanuit die insteek een TT kopklepmodel als serieproduct.
Die machine woog slechts 85 kilo en was voorzien van een drie versnellingsbak. De motor had een topsnelheid van 120 kilometer per uur, en dat was indertijd sensationeel snel voor een motor die gewoon door iedereen met voldoende ponden in de knip kon worden aangeschaft. De strategie was echter dat tegenover elke sportieveling een toermodel in dezelfde cilinderinhoud in de catalogus – of de showroom – moest staan.een zijklepper dus. Voor het zware werk waren er dan ook nog de 800 cc zijklepper V-twins.
Een berichtje Van RoadRunner: “Ik heb een AJS staan”
En toen whatsappte Hans Juyn van RoadRunner motoren uit Velp: „Kom kijken. Ik heb een ZGAN AJS staan!“Dan denk je aan een oude verzamelaar die in verband met knie problemen zijn trots heeft ingeruild tegen iets moderns met een startknopje. Maar de AJS in Velp bleek het zoveelste voorbeeld van het spel in the NameGame te zijn. Deze AJS is net zo Chinees als Benelli.
Maar Britse motorrijders kunnen doorgaans relativeren
ze zien vaak wel de humor van dingen in. En dan kan zo’n keurig AJSje natuurlijk helemaal top zijn om boodschapjes te doen, een kort rondje om de kerk te rijden of om achter op de camper te knopen. Maar namen? Merken? Die zeggen niet echt veel meer.