Tegenwoordig is de keuze uit auto’s met een driecilinder motor omvangrijk. Downsizing is – met of zonder hulp van een turbomotor – al enige jaren actueel. De driecilinder viertakt motor is echter geen fenomeen dat als tamelijk verse ontwikkeling binnen de automobielindustrie is opgedoken. In het najaar van 1977 lanceerde het Japanse Daihatsu de Charade, en die kreeg als eerste auto ter wereld een driecilinder viertaktmotor in het vooronder.
De Daihatsu Charade kwam als vijfdeurs hatchback op de markt en mocht in de loop van 1978 ook avances maken met de Europese autokoper die op zoek was naar een innovatief en praktisch alternatief voor succesnummers als de Renault 5 (TL en GTL) en de Fiat 127. Constructief gezien mocht de Daihatsu als moderne compact worden gezien. De zelfdragende carrosserie, de toepassing van voorwielaandrijving, de McPherson voorwielophanging en de aanwezigheid van een vijfde deur pasten in de heersende trend binnen het compacte segment. De motor was echter een noviteit.
Lichtgewicht krachtbron
De toepassing van een driecilinder viertaktmotor in een auto had niet eerder plaatsgevonden. Daihatsu ontwikkelde deze en monteerde hem dwars voorin in de nieuwe Charade. De motorinhoud was 1000 cc. Bijzonder was dat de driecilinder lichtgewicht krachtbron (voorzien van een bovenliggende nokkenas) volgens de toenmalige pers een verregaand trillingsvrije loop kende. Ook opvallend: het aantal PK’s van 50 was niet buitensporig. Door het lage gewicht (rond 700 kilo) was de Daihatsu Charade echter in staat om (voor zijn tijd) prima prestaties (140 kilometer per uur, 0-100 in 15,5 seconden) te leveren. Daarnaast kende de kleine Japanner een uitstekende verbruikseconomie, want de brandstofbehoefte bleef voor jaren zeventig begrippen binnen de perken, getuige de fabrieksopgave van 1 liter op 14 gereden kilometers.
Ruimhartige uitrusting
Zo efficiënt als de krachtbron prestaties met verbruik combineerde, zo ruimhartig was Daihatsu met de uitrusting van de Daihatsu Charade. De basisversie, de XO, werd onder meer achterruitverwarming, verstelbare hoofdsteunen en -rugleuningen, driepunts rolgordels, een beklede kofferruimte en ruitenwissers met twee snelheden (inclusief elektrische sproeier) voorzien. Vreemd genoeg paste Daihatsu geen neerklapbare achterbank in het basismodel toe.
Topversie met vijfbak
Die vond wel zijn weg naar de XG. Deze kreeg ook zaken als een gelaagde voorruit en een radio van de fabrikant mee. Uitrustingstechnisch rondde de XTE de range naar boven af. Het topmodel kreeg naast de genoemde zaken ook een achterruitwisser met sproeier, stoffen bekleding en een interval op de voorruitwissers. De topversie was ook nog als XTE-5 verkrijgbaar. In die configuratie kreeg de Daihatsu Charade een vijfversnellingsbak.
Komst van de driedeursversie
In de herfst van 1978 lanceerde Daihatsu ook de driedeurs versie (Runabout) van de Charade. Deze droeg een opvallend designkenmerk: het patrijspoortje in de C-stijl was een typisch kenmerk voor deze versie van de Daihatsu Charade. In 1981 kreeg de eerste generatie van de Charade een facelift. De intern als G10 bestempelde Japanner werd opgevolgd door de G20 versie. Deze kreeg een front met vierkante koplampen. De achterzijde kreeg ook een gewijzigd uiterlijk. Voor sommige markten kreeg de Charade nog een kleinere motor.
Bescheiden productieaantal, wegbereider voor driecilinder viertaktmotor
Technisch veranderde er niet veel meer aan de sympathieke Japanner. Hij werd in januari 1983 vervangen door de tweede generatie, en rolde 89.792 keer van de fabrieksband. Een bescheiden aantal, maar de Charade zorgde er wél voor dat de viertakt driecilinder motor op de kaart kwam.
50pk uit een 1 liter niet buitensporig? Dit specifieke vermogen (50pk/l) was niet heel ongewoon in die tijd. De 1.2S uit de Kadett-D haalde dit ook, de 1.2N zelfs minder. De 1.7 uit de R11 GTX (had mijn vader in 1984) was nog minder buitensporig in specifiek vermogen (80pk, is 47pk/l). 50pk/l is gewoon erg netjes voor die tijd.
Maatje van me had iets soortgelijks.
Cuore 850 van half jaren 80 ofzo.
Leuk, maar niet vooruit te branden.
Zal prima gegaan zijn in de stad.
Maar hij reed er elke dag 2×40 km snelweg mee en daar was dat (toen al oudere) wagentje duidelijk niet voor gemaakt.
Ook 3 cil turbo diesel Charade
memories aan mijn jeugd…
De kwaliteit was zo goed dat er na verkoop niets aan verdient kon worden. Dat is inderdaad waar, de betreffende techniek in de C1/107/Aygo is onverwoestbaar. Lichtgewicht, agile en super zuinig.
Zou dit geen betere oplossing zijn in de eco (-logie en -nomie) dan de zware batterij auto’s?
de c1 aygo citroen 3 cylinder is dan ook door daihatsu ontwikkeld.
ik krijg ze bijna dagelijks op de brug , nalatige olieservice is de meest voorkomende doodsoorzaak , te lage oliestand leidt tot hoger olieverbruik totdat de drijfstangen de buitenlucht opzoeken , onlangs een twee drijfstangen tegelijk
Mieterse autootjes. Rij al jaren een Sirion 2, 3-cilinder 1000ccm voor dagelijks gebruik en is door en door betrouwbaar. Eeuwig zonde dat dit merk, vermoedelijk onder druk van moeder Toyota, van de Europese markt is gehaald.
Dat was in de eightis wel anders met betrekking tot betrouwbaarheid want n maat van mij werkte bij een Daihatsu dealer en het was olie verversen met koppakking vervangen tot aan gescheurde cylinderkoppen aan toe… nie best! Later kwam ook een 3 cylinder dieseltje uit, zelfs een met turbo en de snelle uitvoering: GTTi 101 pk! Jawel!!
GTTi was op vochtig wegdek zelfs in de derde versnelling nog in staat om de voorwielen te laten doorslaan als de turbo inkwam.
Wat echt erg was was de versie met 3 cilinders, carb en cat.
Was een Cuore meen ik.
Uitlaatspruitstukken fikten gewoon weg als de carb even van slag was..
Drama om af te stellen voor de APK.
Voldeed het konijn aan de APK, was er niet mee te rijden.
Zette je het ding te rijk fikte het uitlaatspruitstuk weg…