Afgelopen weekend stond er bij de Spankerense Doe Het Zelfgarage ‘Rubo Cars’ een man met een British Racing Green MG. Ruud van Rubo Cars, zijn Lief Agnes en de honden genoten zonder twijfel van het goede weer. De MG rijder was overigens alleen naar Spankeren gekomen om het adres van Rubo te checken.
Lees: Hij had een reden gezocht om een stukje te gaan rijden en vertelde tevreden hoe hij door de stromen klassieke auto’s, motoren en toeristen te ontlopen een heerlijk rustige trip had gehad. We staken er een sigaar bij op en praatten over BRG: British Racing Green. Ook wel vertederd ‘British Raging Green’genoemd.
British Racing Green
Vroeger hadden landen ‘nationale’ kleuren voor wat betreft de competitiewagens. Dat ging om herkenbaarheid. Dat idee was ontstaan voor de Gordon Bennet Cup, een kampioenschap dat tussen 1900 en 1905 verreden werd in verschillende Europese landen. Ten tijde van de Gordon Bennett Cup stelde graaf Eliot Zborowski voor om elk land zijn eigen kleur te geven.
Aangezien zowel de auto als de coureur uit hetzelfde land dienden te komen kon er geen misverstand bestaan over de te nemen kleur. Groot-Brittannië moest afzien van zijn nationale kleuren rood, wit en blauw omdat die reeds vergeven waren aan respectievelijk Italië, Duitsland en Frankrijk. Duitse auto’s werden wit*, Franse blauw, Belgische deelnemers reden in het geel en rood was voor de deelnemers uit de US.
Maar die kleur ging een paar jaar later naar Italië waar hij legendarisch werd. Toen het indertijd nog wereldwijde United Kingdom zich met deze tak van sport ging bemoeien kreeg het dus de kleur groen toegewezen In 1902 was de auto van Selwyn Edge – de baas van de Napier Car Company – olijfgroen. Later werd ‘British Racing Green’ zo’n beetje alles als het maar donkergroen was.
Te weinig kleuren
Tussen de wereldoorlogen gingen er steeds meer nationaliteiten mee rennen op de circuits. Omdat het aantal basiskleuren beperkt is werd de zaak flex aangepakt: Er kwamen combinaties waarbij Dat, motorkap en andere carrosseriedelen verschillende kleuren kregen. Het gebruik van de lokale nationale vlag bleek daarbij erg bruikbaar. En de Nederlandse bolides waren… Oranje. denk nog maar eens aan de Porsche van Carel de Godin van Beaufort, de racende jonkheer of ook De jonker van Maarsbergen
Maar het befaamde BRG, British Racing Green, was er in tientallen tinten. De absolute kleur groen was nooit omschreven. Binnen een aardig ruim kader hadden de teams de vrijheid in kleur zolang de herkenbaarheid maar gewaarborgd bleef.
Geld in plaats van nationale trots
In de jaren zestig nam de commercie het over van het Grote Nationale Denken. De tijd van de grote sponsors was aangebroken. De auto’s werden reclamedragers en op die manier werd de babyblauwe/oranje combinatie van het Gulf team legendarisch. Net als de combinatie van zwart en goud van de John Player Specials en de Martini strepen op de gevechtslancia’s en het okergeel van de auto’s die door Camel werden gesponsored.
De strijd tegen de tabak
Het waren vooral de tabaksmerken die in de autosport een draagvlak voor de verkoop van hun rookwaar zagen. En daar kwam in Europa in 2001 een eind aan. De sponsors speelden subtiel mee en trokken de aandacht door bij gelijk blijvende kleuren en letters bijvoorbeeld geen ‘Benson & Hedges’ op de auto’s te zetten maar ‘Buzzin’ Hornets’. Net als in ‘hints'” “Klinkt als…”
*Wit of niet?
Omstreeks de jaren dertig werd al erg doordacht gedacht. Gewicht gaat ten koste van snelheid, verf heeft gewicht. Zonder verf ben je dus sneller. Het waren de Duitsers die dat bedachten. En zo werd de kleur van kaal aluminium de tweede racekleur voor Duitsland. En de naam ‘Silberpfeile’ was daarbij natuurlijk helemaal top!